+
| | 7番から15番
|
Van al die mij bezwaren en mijn vervolgers zijn, mijn God, wil doch bewaren de trouwe dienaar dijn, dat zij mij niet verrassen in hunne boze moed, hun handen niet en wassen in mijn onschuldig bloed. | | Als David moeste vluchten voor Sauel den tiran, zo heb ik moeten zuchten als menig edelman. Maar God heeft hem verheven, verlost uit alder nood, een koninkrijk gegeven in Israël zeer groot. | | Na 't zuur zal ik ontvangen van God mijn Heer het zoet, daarnaar zo doet verlangen mijn vorstelijk gemoed: dat is, dat ik mag sterven met ere in dat veld, een eeuwig rijk verwerven als een getrouwe held. | | Niets doet mij meer erbarmen in mijne wederspoed dan dat men ziet verarmen des Konings landen goed. Dat u de Spanjaards krenken, o edel Neerland zoet, als ik daaraan gedenke, mijn edel hart dat bloedt. | | Als een prins opgezeten met mijner heireskracht, van de tiran vermeten heb ik de slag verwacht, die, bij Maastricht begraven, bevreesden mijn geweld; mijn ruiters zag men draven zeer moedig door dat veld. | | Zo het de wil des Heren op die tijd was geweest, had ik geern willen keren van u dit zwaar tempeest. Maar de Heer van hierboven, die alle ding regeert, die men altijd moet loven, Hij heeft het niet begeerd. | | Zeer christlijk was gedreven mijn prinselijk gemoed, standvastig is gebleven mijn hart in tegenspoed. De Heer heb ik gebeden uit mijnes harten grond, dat Hij mijn zaak wil redden, mijn onschuld maken kond. | | Oorlof, mijn arme schapen die zijt in grote nood, uw herder zal niet slapen, al zijt gij nu verstrooid. Tot God wilt u begeven, zijn heilzaam woord neemt aan, als vrome christen leven,— 't zal hier haast zijn gedaan. | | Voor God wil ik belijden en zijne grote macht, dat ik tot gene tijden de Koning heb veracht, dan dat ik God de Here, de hoogste Majesteit, heb moeten obediëren in de gerechtigheid. | |
|